Frans Duogram 11


Beste puzzelvrienden,

Dank voor de inspanningen die jullie je getroost hebben om deze klus te klaren. De lat lag deze keer wel erg hoog, doordat ik woorden die in eerdere edities zijn gebruikt probeerde te vermijden en hier en daar mijn toevlucht nam tot woordgrapjes en rebusachtige omschrijvingen. Gelukkig bleken de doorzetters genoten te hebben van de moeizaam verworven woordenkennis.

Ik geef nog eens de omschrijvingen - met de nodige uitleg.

Horizontaal

1. Deze meester wist het vroeger echt beter: MAGISTER- F: schoolmeester, betweter; N: middeleeuwse academische graad en ook een novicemeester.
5. Behaarde modekoningin: COCO – verwijzing naar Coco Chanel; in het Frans is un coco een kokosnoot.
8. Oké, oké, je krijgt iets lekkers: BONBON – bon als tussenwerpsel: goed; bon bon betekent ‘best hoor’; bonbon is een snoepje in het Frans en een lekkernij met een omhulsel van chocolade in het Nederlands.
11. Legt iets gewichtigs in de schaal: POND – pondre = (eieren) leggen; pond is dan legt (vervoeging in de tegenwoordige tijd; derde persoon enkelvoud); N: pond = 500 gram.
13. Zorgvuldig aanbrengen, die verf, anders moet ik je een standje geven: GRONDER – F: grommen, mopperen, beknorren; N: grondverf
14. Zorgt voor (klassieke werken op de) planken: GARNIER – verwijzing naar zowel de Classiques Garnier, een uitgeverij, als de Opéra Garnier in Parijs; N: beplanking op de lading of de ballast.
17. Vreselijk, die vis! BAR – F: zeebaars; N: erg.
18. Met meer zelfvertrouwen een pruillip trekken: BOUDER – F: pruilen, mokken; N: vergrotende trap van boud: vol vertrouwen.
19. Weinig trek: PEU – F: weinig; N: honger (Bargoens)
20. Kan niet berusten in het onvermijdelijke: MORT – F: dood; N: vervoeging van morren: niet berusten
21. Dit onderkomen, hoe tijdelijk ook, moet je stevig neerzetten: CAMPER – F: stevig neerzetten (voorbeeld: camper son chapeau sur sa tête – zijn hoed op zijn hoofd planten); N: kampeerauto
23. Verkeerd geplaatst: MIS – F: voltooid deelwoord van mettre (leggen, plaatsen); N: niet raak
24. Instrument om aan te halen: CITER – F: citer = aanhalen; N: snaarinstrument
25. Franse kaas die bij H20 begint en op drank uitloopt: MORBIER – Franse kaassoort; N: mor + bier (rebus)
27. Aromatische (?!) brandstof: ESSENCE – zowel in het Frans als in het Nederlands een (geurig) aftreksel; in het Frans ook benzine.
30. Instrument dat voor verbinding kan zorgen: LIER – F: lier = binden, samenbinden; N: snaarinstrument
31. Werkt vanzelf mee aan een complot: MACHINE – zowel in het Frans als in het Nederlands een apparaat; in het Frans ook gekonkel, bedrog
33. De agent kookt van woede: BOUT – F: vervoeging van bouillir = koken; N: politieagent (in de volkstaal)
34. Reclame voor een overzeese gelegenheid: PUB – F: verkorting van publicité; in beide talen: Engels café
35. Een kat en een schat vereend in een geometrische figuur: LOSANGE – los + ange; los of lynx is een katachtige en ange is engel; samen vormen ze een ruit (ook deze omschrijving is een soort rebus).
38. Drank bereiden waarvan hij met volle teugen kan genieten: BRASSER – F: brouwen; N: iemand die gulzig (eet en) drinkt.
39. Boomweefsel voor een boek: LIBER – F: bast(weefsel); N: boek (aan het Latijn ontleend woord)
40. Grappenmakers die een goede opleiding volgen: PIPOS – F: pipo is een student aan de École polytechnique; N: verwijzing naar Pipo de clown.
41. Vastgoed van weinig gewicht: OZ – zowel in het Frans als het Nederlands een afkorting van once (ounce); in het Nederlands ook van onroerende zaken (o.z.)
42. Hij bewaakt het doel: PORTIER – in beide talen een poortwachter; in het Frans ook een keeper.
45. Hopelijk laat het mijn vingers heel! MES – F: bezittelijk voornaamwoord (meervoud): mijn; N: snijwerktuig.

Verticaal

1. Wijn voor een werkman: MACON – F: maçon = metselaar; N: maçon = vrijmetselaar; F+N: mâcon: wijn uit de Mâconnais (Bourgogne)
2. Voor dit spel zijn veel bytes nodig: F: Go – afkorting van gigaoctet = gigabyte; N: Japans bordspel
3. Rustplaats voor een gesneuvelde: TOMBE – F: tombé = gevallen(e); F+N: tombe = (praal)graf
4. Schone gekroonde: REINE = F: reine = koningin; N: verbogen vorm van rein = schoon
5. Hoofddeksel om te omzeilen: CAP – F: kaap; N: jockeypet
6. Handelt in kippen en kachels: POELIER – F: poêlier = verkoper van kachels; N: handelaar in geslachte vogels en wild
7. In beweging: DANS – F: in; N: vorm van beweging
9. Wat groen is altijd voordelig: PRE – F: pré = wei; N: pre = voorkeur, pluspunt
10. Studierichting voor een uilskuiken: BETA – F: bêta = dom; N: bèta = afdeling waarin exacte vakken een belangrijke plaats innemen.
12. Duivels, omdat het bos is uitgedund: DERODE, DE RODE – F: voltooid deelwoord van déroder = dunnen door bomen te vellen; N: verwijzing naar de Rode Duivels (Belgisch nationaal voetbalelftal)
14. Onbehouwen koopman: GROSSIER – F: grof, ongemanierd; N: koopman die zijn waren in grote hoeveelheden aanbiedt.
15. Laat dat pasje maar rustig liggen: RIP – F: afkorting van relevé d’identité postale = postidentiteitskaart; N: R.I.P. = hij/zij ruste in vrede
16. Bepaald, meestal, geen hip pleintje: SQUARE – F: plantsoen, parkje (vaak met hekken eromheen); N: burgerlijk
17. Middenstander die de deur op een kier houdt: BARBIER – F+N: baardscheerder, kapper; in het Nederlands ook een draaibaar plankje aan een deurkozijn.
21. Sportman die zijn fiets kan mishandelen: CROSSER – F: mishandelen; N: iemand die aan een cross meedoet.
22. Die bewaker is een stuk! PION – F: surveillant; F+N: schaakstuk
25. Verwaterd verslag? MER – F: zee; N: milieueffectrapport
26. Jasje dat kan opbollen: BOMBER – F: bol worden; N: glimmend jack
28. In die richting is die Europeaan te vinden: EST – F: oosten; N: bewoner van Estland
29. Voor het vangen moet hij iets aandraaien: VISSER – F: aanschroeven
30. Nogal glad, dat dit een Hollandse plaats is! LISSE – F: glad; N: plaats in Zuid-Holland
32. Beoordelaar die eindigt in de lift: CENSEUR – F: censor en laatste deel van ascenseur = lift (zinspeling op vertaling)
33. Leven dat ons plaagt: BRUIT – F: geluid, lawaai; N: vorm van bruien = plagen
34. Komt o.a. in Brussel bijeen: PE – F: PE = Parlement européen (Europees Parlement) ; N : p.e. = bijvoorbeeld
36. Ziekte waardoor je in de goot kunt belanden: GRIPPE – F: griep; N: greppel of goot
37. Stad in Noord-Frankrijk, die je anders schrijft dan de naam zegt: METZ – N: met (een) z
38. Stem die kan afzakken: BAS – F: laag, maar ook kous; N: lage stem
42. Scherm die je dan niet meer nodig hebt: PLU – F: il a plu – het heeft geregend; N: paraplu
43. Ook de titeldrager moet dit afdragen: IR – F: impôt sur le revenu = inkomstenbelasting; N: afkorting van ingenieur
44. Heeft schik om een toer: RIT – F: (hij of zij) lacht; N: tocht.

Rest mij de plezierige taak de prijswinnaars te noemen. De boekenbon van € 17,50 is gewonnen door Rob van Merm uit Lougratte in Frankrijk. De bon van € 12,50 gaat naar Jannie van Delft in Rijnsburg en het boek – 80 Expressions de tradition – zal ik sturen naar Renée de Vries-Bathoorn in Enschede.

Alle inzenders nogmaals hartelijk dank en graag naar een volgende keer,

Nannie