Gronings Duogram 3
Alle inzenders hartelijk bedankt.
Gronings Duogram 4 verschijnt in het nieuwe seizoen.
De boekenbonnen zijn gewonnen door:
Simen Hoving uit Santpoort-Zuid (15 Euro)
Jan de Geus uit Warnsveld (10 Euro)
Van harte gefeliciteerd.
Tussen [ ] is fout.
Bij twijfel Van Dale, WoordWaark en/of Groningsonline raadplegen.
DEI NAIT DIEKEN WIL MOUT WIEKEN
Tekst op een gevelsteen van het Waterschapshuis in Onderdendam.
(Onder-den-dam, dus in het centrum van Amsterdam)
Eerst stond er: Dei nait wil diek'n mout wiek'n.
Er is later een steen geplaatst met de juiste tekst.
Diek'n en wiek'n is niet volgens de officiële spelling van het Gronings.
En “wil dieken” is een Neerlandisme, dat moet “dieken wil” zijn.
De volgorde bij de uitleg: G=NL.
1. Ze gaan een verbintenis aan en zitten op eieren (7)
BRUIDEN
Bruiden= broeden.
[broeden 2x]
2. Toegangsmogelijkheden, je moet het durven (6)
DEUREN
Deuren= durven.
3. Waren opgeknoopt voor de mobiliteit van 2 (6)
HINGEN
Hingen= scharnieren.
[binnen 1x]
4. Doe je haar goed gescheiden in de kast (6)
KAMNET
Kamnet= kabinet.
Kamnet is in het Nederlands geen bestaand woord, maar daarom stond er ook “gescheiden” in de omschrijving. “Kam net!”, is wel Nederlands. De omschrijving moet dus worden gelezen als: “Doe je haar goed”! gescheiden (dus als 2 woorden)
5. Nieuw land dat je van de belastingdienst krijgt (7)
AANSLAG
Aanslag= aangeslibde grond (Waddenzee)
Dit bestaat in het Nederlands ook, maar daar denk je in de eerste plaats aan de belastingen.
6. Kapper die aan de lijn hangt (7)
KNIPPER
Knipper= wasknijper.
[knieper 2x] [snieper 1x]
Een knieper is ook een wasknijper, maar geen kapper.
7. Verplicht zijn om bier te maken (6)
MOUTEN
Mouten= moeten.
[moeten 9x]
8. Vrucht van de grond (5)
AARDE
Aarde= erwt.
9. Hangt in de heg voor een kleine boodschap (6)
PISPOT
Pispot= haagwinde.
10. Dit lichaamsdeel vindt een Fransman wel goed (4)
BIEN
Bien= been.
Bien kan in het Frans wel of goed betekenen.
[ben 1x]
11. Kapot gaan als je misselijk bent (6)
BREKEN
Breken= braken.
[braken 9x]
12. Meer dan eer (4)
ROEM
Roem= ruim.
13. Hevig verlangen naar opscheppen (7)
SNAKKEN
Snakken= opscheppen.
Het Noorse woord voor praten is snakke.
Ik vraag me af of hier nog een connectie is.
[snaken 1x] [snakten 1x]
14. Richting die er niet meer is * (4)
WEST-WÈST
Wèst= geweest.
[wes 1x]
15. Hij werkt in de tuin met een beetje regen (7)
SPITTER
Spitter= spat(je)
16. Het overbodige in de tuin wordt verwijderd door 15 (7)
BALLAST
Ballast= onkruid.
17. Vliegt met een plof (7)
BROMMER
Brommer= (brom)vlieg.
18. Spijt hebben van schatten (8)
BEGROTEN
Begroten= spijt hebben.
19. (Hier kun je op) steunen (6)
LEUNEN
Leunen= leuning.
20. (Laten) afgaan (8)
SCHIETEN
Schieten= schijten.
21. Onnozele vriendin (5)
WICHT
Wicht= vriendin.
22. Om een dwarsligger mee in tweeën te hakken (4)
BIEL
Biel= bijl.
Biel of biels wordt beide gebruikt in het Nederlands.
23. Stout en moeilijk (5)
STOER
Stoer= moeilijk.
In het Nederlands kan stout ook stoer betekenen (Karel de Stoute)
[stoef 3x]
24. Een talmer om je broek op te houden (6)
REKKER
Rekker= elastiek(je)
Het elastiek in ondergoed wordt ook rekker genoemd, hoewel het niet als zodanig in de woordenlijsten staat.
25. Gingen janken (6)
LIEPEN
Liepen= huilen.
[loeien 1x]
26. Familie van 8 voor het schoonmaken (5)
BONEN
Bonen= boenen.