Duogram 3


D3

Horizontaal
2. MESSING (E: aan het knoeien, rotzooien)
5. INHALER (E: inhaleerapparaat)
7. AFT (E: achterin, bij schip of vliegtuig)
9. DRAGON (E: draak)
11. HELM (E: roer)
13. IKON (E: icoon)
14. MINDER (E: oppasser, lijfwacht)
15. BATTEN (N: aan slag zijn bij cricket;
E: zich vetmesten)
17. FRIES (E: frites)
18. GORE (E: geronnen bloed)
21. OR (N: Olympisch record; E: of)
22. ARM (E: wapen)
24. WEE (E: klein, plas)
25. PIT (E: groeve, kuil)
26. TAKEN (E: genomen)
Verticaal
1. BEEN (E: geweest)
3. SPANNING (E: overbruggen)
4. GARDEN (E: tuin)
6. JAMMER (E:stoorzender)
8. TENDER (N: bieding bij inschrijving; E: lieflijk, teder)
9. DUB (E: noemen, betitelen)
10. GUT (E: buik, pens)
11. HOMER (N: homerun; E: Homerus)
12. VET (E: dierenarts)
16. AUGUST (N: domme August; E: majesteitelijk, verheven)
17. FRET (E: zich ongerust maken, zich opvreten)
19. RANK (E: ranzig)
20. ER (E: uh)
23. MINT (E: een bom duiten)
24. WIT (E: gevatheid, geestigheid)